Synoniem: rafelen
Woordsoort | werkwoord |
---|
Aantonende wijs | |
---|---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
(ik) rafel uit | (ik) rafelde uit |
(jij) rafelt uit | (jij) rafelde uit |
(hij) rafelt uit | (hij) rafelde uit |
(wij) rafelen uit | (wij) rafelden uit |
(jullie) rafelen uit | (jullie) rafelden uit |
(gij) rafelt uit | (gij) rafeldet uit |
(zij) rafelen uit | (zij) rafelden uit |
Aanvoegende wijs | |
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
(dat ik) uitrafele | (dat ik) uitrafelde |
(dat jij) uitrafele | (dat jij) uitrafelde |
(dat hij) uitrafele | (dat hij) uitrafelde |
(dat wij) uitrafelen | (dat wij) uitrafelden |
(dat jullie) uitrafelen | (dat jullie) uitrafelden |
(dat gij) uitrafelet | (dat gij) uitrafeldet |
(dat zij) uitrafelen | (dat zij) uitrafelden |
Deelwoorden | |
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
uitrafelend, uitrafelende | (zijn) uitgerafeld |
Duits | auffasern; aufgehen |
---|---|
Esperanto | disfadeniĝi |
Portugees | desfazer em fios |