Synoniemen: bederven, havenen, stukmaken, toetakelen, kapotmaken
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /bəˈsxadəɣə(n)/ |
---|
Afbreking | be·scha·di·gen |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) beschadig | (ik) beschadigde |
(jij) beschadigt | (jij) beschadigde |
(hij) beschadigt | (hij) beschadigde |
(wij) beschadigen | (wij) beschadigden |
(jullie) beschadigen | (jullie) beschadigden |
(gij) beschadigt | (gij) beschadigdet |
(zij) beschadigen | (zij) beschadigden |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) beschadige | (dat ik) beschadigde |
(dat jij) beschadige | (dat jij) beschadigde |
(dat hij) beschadige | (dat hij) beschadigde |
(dat wij) beschadigen | (dat wij) beschadigden |
(dat jullie) beschadigen | (dat jullie) beschadigden |
(dat gij) beschadiget | (dat gij) beschadigdet |
(dat zij) beschadigen | (dat zij) beschadigden |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
beschadig | beschadigt |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
beschadigend, beschadigende | (hebben) beschadigd |