Informatie over het woord brassen (Nederlands → Esperanto: diboĉi)

Synoniemen: aan de rol zijn, boemelen, slempen, uitspatten, zwijnen

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈbrɑsə(n)/
Afbrekingbras·sen

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) bras(ik) braste
(jij) brast(jij) braste
(hij) brast(hij) braste
(wij) brassen(wij) brasten
(jullie) brassen(jullie) brasten
(gij) brast(gij) brastet
(zij) brassen(zij) brasten
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) brasse(dat ik) braste
(dat jij) brasse(dat jij) braste
(dat hij) brasse(dat hij) braste
(dat wij) brassen(dat wij) brasten
(dat jullie) brassen(dat jullie) brasten
(dat gij) brasset(dat gij) brastet
(dat zij) brassen(dat zij) brasten
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
brasbrast
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
brassend, brassende(hebben) gebrast

Vertalingen

Catalaansdisbauxar
Duitsausschweifend leben; liederlich leben; ein ausschweifendes Leben führen; prassen
Engelsrevel
Esperantodiboĉi
Fransbamboucher; faire la noce
Portugeesviver em farra; viver no deboche
Saterfriesliederelk lieuwje
Spaansir de juerga