Informatie over het woord afweren (Nederlands → Esperanto: ŝirmi sin kontraŭ)

Synoniem: schuilen voor

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈɑfʋeːrə(n)/
Afbrekingaf·we·ren

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) weer af(ik) weerde af
(jij) weert af(jij) weerde af
(hij) weert af(hij) weerde af
(wij) weren af(wij) weerden af
(jullie) weren af(jullie) weerden af
(gij) weert af(gij) weerdet af
(zij) weren af(zij) weerden af
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) afwere(dat ik) afweerde
(dat jij) afwere(dat jij) afweerde
(dat hij) afwere(dat hij) afweerde
(dat wij) afweren(dat wij) afweerden
(dat jullie) afweren(dat jullie) afweerden
(dat gij) afweret(dat gij) afweerdet
(dat zij) afweren(dat zij) afweerden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
weer afweert af
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
afwerend, afwerende(hebben) afgeweerd

Vertalingen

Engelsward off
Esperantoŝirmi sin kontraŭ
Franss’abriter; se mettre à l’abri de
Spaansrepeler
Westerlauwers Friesôfwarre