Informatie over het woord deduceren (Nederlands → Esperanto: dedukti)

Synoniemen: abstraheren, afleiden

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/dedyˈserə(n)/
Afbrekingde·du·ce·ren

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) deduceer(ik) deduceerde
(jij) deduceert(jij) deduceerde
(hij) deduceert(hij) deduceerde
(wij) deduceren(wij) deduceerden
(jullie) deduceren(jullie) deduceerden
(gij) deduceert(gij) deduceerdet
(zij) deduceren(zij) deduceerden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) deducere(dat ik) deduceerde
(dat jij) deducere(dat jij) deduceerde
(dat hij) deducere(dat hij) deduceerde
(dat wij) deduceren(dat wij) deduceerden
(dat jullie) deduceren(dat jullie) deduceerden
(dat gij) deduceret(dat gij) deduceerdet
(dat zij) deduceren(dat zij) deduceerden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
deduceerdeduceert
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
deducerend, deducerende(hebben) gededuceerd

Voorbeelden van gebruik

Ze schijnt over het vermogen te beschikken te deduceren waar iets voor dient en hoe het werkt, bijna zonder het aan te raken.
Ik deduceer dus dat je je met de moord op hem bezighoudt en dat je nog steeds op zoek bent naar een bruikbare aanwijzing.

Vertalingen

Catalaansdeduir
Deensslutte
Duitsableiten; deduzieren; folgern; schließen; herleiten
Engelsdeduce
Esperantodedukti
Fransdéduire
Italiaansconcludere; dedurre
Portugeesconcluir; deduzir; inferir
Roemeensaduna; însuma
Saterfriesdeduzierje; foulgerje; ouleede
Spaansdeducir