Informatie over het woord week (Nederlands → Esperanto: semajno)

Woordsoortzelfstandig naamwoord
Uitspraak/ʋek/
Afbrekingweek
Geslachthistorisch vrouwelijk, tegenwoordig ook manlijk
Meervoudweken

Verkleinwoord
EnkelvoudMeervoud
weekjeweekjes

Voorbeelden van gebruik

De daarop volgende week gaf ze hem een pot gekookte bonen mee naar de markt.
De afgelopen weken leidden zorgen over de Griekse schulden tot grote onrust op de financiële markten.
Maar dat kon je niet elke week volhouden.
Ze zou de week erop naar Hollywood vertrekken.

Vertalingen

Afrikaansweek
Albaneesjavë
Catalaanssetmana
Deensuge
DuitsWoche
Engelsweek
Engels (Oudengels)wice; wucu; wicu
Esperantosemajno
Faeröersvika
Finsviikko
Franssemaine
Hongaarshét
IJslandsvika
Italiaanssettimana
Jamaicaans Creoolswiik
Jiddischװאָך
LuxemburgsWoch
Nederduitsweake
Noorsuke
Papiamentssiman
Poolstydzień
Portugeessemana
Roemeenssăptămână
Russischнеделя
SaterfriesWiek
Schots-Gaelischseachdain
Spaanssemana
Srananwiki
Swahilijuma; wiki
Thaisสัปดาห์; อาทิตย์
Tsjechischtýden
Turkshafta
Welswythnos
Westerlauwers Frieswike
Zweedsvecka