Synoniemen: afgaan, een bezoek afleggen aan, bezoeken, op visite komen, op visite komen bij
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ˈɔpsukə(n)/ |
---|
Afbreking | op·zoe·ken |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) zoek op | (ik) zocht op |
(jij) zoekt op | (jij) zocht op |
(hij) zoekt op | (hij) zocht op |
(wij) zoeken op | (wij) zochten op |
(jullie) zoeken op | (jullie) zochten op |
(gij) zoekt op | (gij) zocht op |
(zij) zoeken op | (zij) zochten op |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) opzoeke | (dat ik) opzochte |
(dat jij) opzoeke | (dat jij) opzochte |
(dat hij) opzoeke | (dat hij) opzochte |
(dat wij) opzoeken | (dat wij) opzochten |
(dat jullie) opzoeken | (dat jullie) opzochten |
(dat gij) opzoeket | (dat gij) opzochtet |
(dat zij) opzoeken | (dat zij) opzochten |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
zoek op | zoekt op |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
opzoekend, opzoekende | (hebben) opgezocht |
Hierna zocht hij mij dagelijks op en behandelde mij als een dierbare vriend die men vreest spoedig te verliezen.
Ik kom je morgen wel even opzoeken.
Bedoel je dat ik hem moet gaan opzoeken?
Hij besloot om zijn vriend maar weer eens te gaan opzoeken om te kijken of hij hem soms kon helpen en zo stapte hij op een middag Bommelstein binnen.