Informatie over het woord sloven (Nederlands → Esperanto: sklavumi)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/slovə(n)/
Afbrekingslo·ven

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) sloof(ik) sloofde
(jij) slooft(jij) sloofde
(hij) slooft(hij) sloofde
(wij) sloven(wij) sloofden
(jullie) sloven(jullie) sloofden
(gij) slooft(gij) sloofdet
(zij) sloven(zij) sloofden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) slove(dat ik) sloofde
(dat jij) slove(dat jij) sloofde
(dat hij) slove(dat hij) sloofde
(dat wij) sloven(dat wij) sloofden
(dat jullie) sloven(dat jullie) sloofden
(dat gij) slovet(dat gij) sloofdet
(dat zij) sloven(dat zij) sloofden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
sloofslooft
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
slovend, slovende(hebben) gesloofd

Voorbeelden van gebruik

Wij wensten niet langer te sloven op jullie commando.

Vertalingen

Esperantosklavumi