Synoniemen: aangeven, een teken geven, kenmerken, merken
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ˈandœy̯dən/ |
---|
Afbreking | aan·dui·den |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) duid aan | (ik) duidde aan |
(jij) duidt aan | (jij) duidde aan |
(hij) duidt aan | (hij) duidde aan |
(wij) duiden aan | (wij) duidden aan |
(jullie) duiden aan | (jullie) duidden aan |
(gij) duidt aan | (gij) duiddet aan |
(zij) duiden aan | (zij) duidden aan |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) aanduide | (dat ik) aanduidde |
(dat jij) aanduide | (dat jij) aanduidde |
(dat hij) aanduide | (dat hij) aanduidde |
(dat wij) aanduiden | (dat wij) aanduidden |
(dat jullie) aanduiden | (dat jullie) aanduidden |
(dat gij) aanduidet | (dat gij) aanduiddet |
(dat zij) aanduiden | (dat zij) aanduidden |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
duid aan | duidt aan |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
aanduidend, aanduidende | (hebben) aangeduid |
Ze glimlachte en schudde haar hoofd om aan te duiden dat zij het ook niet begreep.
Deze pilaar duidt de plek aan waar Durin voor het eerst in het Spiegelmeer heeft gekeken.