Informatie over het woord scheren (Nederlands → Esperanto: senlanigi)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈsxeːrə(n)/
Afbrekingsche·ren

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) scheer(ik) schoor
(jij) scheert(jij) schoor
(hij) scheert(hij) schoor
(wij) scheren(wij) schoren
(jullie) scheren(jullie) schoren
(gij) scheert(gij) schoort
(zij) scheren(zij) schoren
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) schere(dat ik) schore
(dat jij) schere(dat jij) schore
(dat hij) schere(dat hij) schore
(dat wij) scheren(dat wij) schoren
(dat jullie) scheren(dat jullie) schoren
(dat gij) scheret(dat gij) schoret
(dat zij) scheren(dat zij) schoren
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
scheerscheert
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
scherend, scherende(hebben) geschoren

Voorbeelden van gebruik

De zomer staat voor de deur en dat betekent dat de schapen van Heidestein geschoren worden.

Vertalingen

Esperantosenlanigi