Informatie over het woord snikken (Nederlands → Esperanto: plorĝemi)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/snɪkə(n)/
Afbrekingsnik·ken

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) snik(ik) snikte
(jij) snikt(jij) snikte
(hij) snikt(hij) snikte
(wij) snikken(wij) snikten
(jullie) snikken(jullie) snikten
(gij) snikt(gij) sniktet
(zij) snikken(zij) snikten
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) snikke(dat ik) snikte
(dat jij) snikke(dat jij) snikte
(dat hij) snikke(dat hij) snikte
(dat wij) snikken(dat wij) snikten
(dat jullie) snikken(dat jullie) snikten
(dat gij) snikket(dat gij) sniktet
(dat zij) snikken(dat zij) snikten
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
sniksnikt
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
snikkend, snikkende(hebben) gesnikt

Voorbeelden van gebruik

„God, ik wil niet sterven”, "snikte hij.

Vertalingen

Esperantoplorĝemi