Informatie over het woord afschieten (Nederlands → Esperanto: pafforigi)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈɑfsxitə(n)/
Afbrekingaf·schie·ten

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) schiet af(ik) schoot af
(jij) schiet af(jij) schoot af
(hij) schiet af(hij) schoot af
(wij) schieten af(wij) schoten af
(jullie) schieten af(jullie) schoten af
(gij) schiet af(gij) schoot af
(zij) schieten af(zij) schoten af
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) afschiete(dat ik) afschote
(dat jij) afschiete(dat jij) afschote
(dat hij) afschiete(dat hij) afschote
(dat wij) afschieten(dat wij) afschoten
(dat jullie) afschieten(dat jullie) afschoten
(dat gij) afschietet(dat gij) afschotet
(dat zij) afschieten(dat zij) afschoten
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
schiet afschiet af
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
afschietend, afschietende(hebben) afgeschoten

Voorbeelden van gebruik

Wildbeheerders hebben in de maand juli 1110 wilde zwijnen afgeschoten op de Veluwe.
Als boswachter heeft Jan onder meer als taak om jaarlijks op de Veluwezoom een flink aantal zwijnen en herten af te schieten.
Bevers mogen onder bepaalde voorwaarden weer worden afgeschoten in Limburg.

Vertalingen

Engelsshoot off
Esperantopafforigi
Westerlauwers Friesôfsjitte