Informatie over het woord blaffen (Nederlands → Esperanto: boji)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈblɑfə(n)/
Afbrekingblaf·fen

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) blaf(ik) blafte
(jij) blaft(jij) blafte
(hij) blaft(hij) blafte
(wij) blaffen(wij) blaften
(jullie) blaffen(jullie) blaften
(gij) blaft(gij) blaftet
(zij) blaffen(zij) blaften
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) blaffe(dat ik) blafte
(dat jij) blaffe(dat jij) blafte
(dat hij) blaffe(dat hij) blafte
(dat wij) blaffen(dat wij) blaften
(dat jullie) blaffen(dat jullie) blaften
(dat gij) blaffet(dat gij) blaftet
(dat zij) blaffen(dat zij) blaften
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
blafblaft
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
blaffend, blaffende(hebben) geblaft

Voorbeelden van gebruik

„Het is een schande om het hele regiment hier bezig te houden!” blafte de militair.
Hij stond op en blafte een bevel naar de soldaat die hem was gaan halen.

Vertalingen

Esperantoboji