Informatie over het woord snijden (Nederlands → Esperanto: tranĉi)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈsnɛi̯də(n)/, /ˈsnɛi̯jə(n)/
Afbrekingsnij·den

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) snij, snijd(ik) sneed
(jij) snijdt(jij) sneed
(hij) snijdt(hij) sneed
(wij) snijden(wij) sneden
(jullie) snijden(jullie) sneden
(gij) snijdt(gij) sneedt
(zij) snijden(zij) sneden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) snijde(dat ik) snede
(dat jij) snijde(dat jij) snede
(dat hij) snijde(dat hij) snede
(dat wij) snijden(dat wij) sneden
(dat jullie) snijden(dat jullie) sneden
(dat gij) snijdet(dat gij) snedet
(dat zij) snijden(dat zij) sneden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
snij, snijdsnijdt
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
snijdend, snijdende(hebben) gesneden

Voorbeelden van gebruik

Snijd de taart in punten met een mes dat je even in heet water hebt gedompeld.
De lijken werden in stukken gesneden, gekookt en opgegeten.

Vertalingen

Duitsschneiden
Engelscut; slice
Esperantotranĉi