Informatie over het woord studeren (Nederlands → Esperanto: studi)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/styˈdeːrə(n)/
Afbrekingstu·de·ren

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) studeer(ik) studeerde
(jij) studeert(jij) studeerde
(hij) studeert(hij) studeerde
(wij) studeren(wij) studeerden
(jullie) studeren(jullie) studeerden
(gij) studeert(gij) studeerdet
(zij) studeren(zij) studeerden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) studere(dat ik) studeerde
(dat jij) studere(dat jij) studeerde
(dat hij) studere(dat hij) studeerde
(dat wij) studeren(dat wij) studeerden
(dat jullie) studeren(dat jullie) studeerden
(dat gij) studeret(dat gij) studeerdet
(dat zij) studeren(dat zij) studeerden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
studeerstudeert
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
studerend, studerende(hebben) gestudeerd

Voorbeelden van gebruik

Tenslotte heeft die Pieps ook gestudeerd.
Zij studeerde in die tijd in de stad.
Rafael kon deze keer niet mee, want hij studeerde voor veearts en kon dus niet weg.

Vertalingen

Afrikaansstudeer
Duitsstudieren
Esperantostudi
Nederduitsstuderen