Informatie over het woord werken (Nederlands → Esperanto: funkcii)

Synoniemen: in zijn werk gaan, het doen, functioneren

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈʋɛrkə(n)/
Afbrekingwer·ken

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) werk(ik) werkte, wrocht
(jij) werkt(jij) werkte, wrocht
(hij) werkt(hij) werkte, wrocht
(wij) werken(wij) werkten, wrochten
(jullie) werken(jullie) werkten, wrochten
(gij) werkt(gij) werktet, wrocht
(zij) werken(zij) werkten, wrochten
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) werke(dat ik) werkte, wrochte
(dat jij) werke(dat jij) werkte, wrochte
(dat hij) werke(dat hij) werkte, wrochte
(dat wij) werken(dat wij) werkten, wrochten
(dat jullie) werken(dat jullie) werkten, wrochten
(dat gij) werket(dat gij) werktet, wrochtet
(dat zij) werken(dat zij) werkten, wrochten
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
werkend, werkende(hebben) gewerkt, gewrocht

Voorbeelden van gebruik

Maar de zagerij werkt nog!

Vertalingen

Duitsfunktionieren
Engelsoperate
Esperantofunkcii
Nederduitswarken