Informatie over het woord noemen (Nederlands → Esperanto: nomi)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈnumə(n)/
Afbrekingnoe·men

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) noem(ik) noemde
(jij) noemt(jij) noemde
(hij) noemt(hij) noemde
(wij) noemen(wij) noemden
(jullie) noemen(jullie) noemden
(gij) noemt(gij) noemdet
(zij) noemen(zij) noemden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) noeme(dat ik) noemde
(dat jij) noeme(dat jij) noemde
(dat hij) noeme(dat hij) noemde
(dat wij) noemen(dat wij) noemden
(dat jullie) noemen(dat jullie) noemden
(dat gij) noemet(dat gij) noemdet
(dat zij) noemen(dat zij) noemden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
noemnoemt
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
noemend, noemende(hebben) genoemd

Voorbeelden van gebruik

Hij wordt meestal Rafe genoemd en komt uit een rijke familie.

Vertalingen

Afrikaansnoem
Engelscall; name
Esperantonomi
Nederduitsnöämen