Informatie over het woord boeren (Nederlands → Esperanto: kampkulturi)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈbuːrə(n)/
Afbrekingboe·ren

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) boer(ik) boerde
(jij) boert(jij) boerde
(hij) boert(hij) boerde
(wij) boeren(wij) boerden
(jullie) boeren(jullie) boerden
(gij) boert(gij) boerdet
(zij) boeren(zij) boerden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) boere(dat ik) boerde
(dat jij) boere(dat jij) boerde
(dat hij) boere(dat hij) boerde
(dat wij) boeren(dat wij) boerden
(dat jullie) boeren(dat jullie) boerden
(dat gij) boeret(dat gij) boerdet
(dat zij) boeren(dat zij) boerden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
boerboert
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
boerend, boerende(hebben) geboerd

Voorbeelden van gebruik

Wanneer hij ging boeren, dan wilde hij zich toch niet doodwerken op een brok waardeloze grond.

Vertalingen

Esperantokampkulturi
Srananprani gron