Informatie over het woord schil (Nederlands → Esperanto: ŝelo)

Synoniemen: dop, schaal, schors

Woordsoortzelfstandig naamwoord
Uitspraak/sxɪl/
Afbrekingschil
Geslachthistorisch vrouwelijk, tegenwoordig ook manlijk
Meervoudschillen

Voorbeelden van gebruik

De knol heeft slechts een dunne schil en schillen is niet nodig.

Vertalingen

Catalaanscarcassa; clofolla; closca; crosta; cuirassa; escorça
Deensbark
DuitsBorke; Hülse; Rinde; Schale
Engelsbark; husk; peel; shell; hull; skin
Esperantoŝelo
Faeröersbørkur; flus; skal; skel
Franscoque; écorce
Hawaiaansʻili
Italiaansbuccia
Latijncortex
LuxemburgsSchuel
Noorsbark
Poolskora
Portugeescasca; côdea; crosta; folheto
Russischкора
SaterfriesBagge; Boark; Boarker; Boork; Bulster; Dop; Puule; Skeele; Skiele
Schots-Gaelischrùsg
Spaanscáscara; casco; corteza; piel
Srananbuba
Swahiliganda
Tsjechischslupka; kůra
Zweedsbark