Informatie over het woord spuien (Nederlands → Esperanto: defluigi)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/spœy̯jə(n)/
Afbrekingspui·en

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) spui(ik) spuide
(jij) spuit(jij) spuide
(hij) spuit(hij) spuide
(wij) spuien(wij) spuiden
(jullie) spuien(jullie) spuiden
(gij) spuit(gij) spuidet
(zij) spuien(zij) spuiden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) spuie(dat ik) spuide
(dat jij) spuie(dat jij) spuide
(dat hij) spuie(dat hij) spuide
(dat wij) spuien(dat wij) spuiden
(dat jullie) spuien(dat jullie) spuiden
(dat gij) spuiet(dat gij) spuidet
(dat zij) spuien(dat zij) spuiden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
spuispuit
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
spuiend, spuiende(hebben) gespuid

Voorbeelden van gebruik

Nu wilde het geval dat het kanaal net gespuid werd, zodat er een sterke stroom stond.

Vertalingen

Esperantodefluigi