Synonyms: overslaan, uitlaten, weglaten, aan zich voorbij laten gaan
Conjugation
Indicative mood |
---|
Present tense | Past tense |
---|
(ik) verzaak | (ik) verzaakte |
(jij) verzaakt | (jij) verzaakte |
(hij) verzaakt | (hij) verzaakte |
(wij) verzaken | (wij) verzaakten |
(jullie) verzaken | (jullie) verzaakten |
(gij) verzaakt | (gij) verzaaktet |
(zij) verzaken | (zij) verzaakten |
Subjunctive mood |
---|
Present tense | Past tense |
---|
(dat ik) verzake | (dat ik) verzaakte |
(dat jij) verzake | (dat jij) verzaakte |
(dat hij) verzake | (dat hij) verzaakte |
(dat wij) verzaken | (dat wij) verzaakten |
(dat jullie) verzaken | (dat jullie) verzaakten |
(dat gij) verzaket | (dat gij) verzaaktet |
(dat zij) verzaken | (dat zij) verzaakten |
Imperative mood |
---|
Singular/Plural | Plural |
---|
verzaak | verzaakt |
Participles |
---|
Present participle | Past participle |
---|
verzakend, verzakende | (hebben) verzaakt |