Information über das Wort aanschaffen (Niederländisch → Esperanto: aĉeti)

Synonyme: aankopen, afnemen, inkopen, kopen, overnemen, betrekken, zich kopen, zich aanschaffen

WortartVerb
Aussprache/ˈansxɑfə(n)/
Trennungaan·schaf·fen

Konjugation

Indikativ
PräsensPräterium
(ik) schaf aan(ik) schafte aan
(jij) schaft aan(jij) schafte aan
(hij) schaft aan(hij) schafte aan
(wij) schaffen aan(wij) schaften aan
(jullie) schaffen aan(jullie) schaften aan
(gij) schaft aan(gij) schaftet aan
(zij) schaffen aan(zij) schaften aan
Konjunktiv
PräsensPräterium
(dat ik) aanschaffe(dat ik) aanschafte
(dat jij) aanschaffe(dat jij) aanschafte
(dat hij) aanschaffe(dat hij) aanschafte
(dat wij) aanschaffen(dat wij) aanschaften
(dat jullie) aanschaffen(dat jullie) aanschaften
(dat gij) aanschaffet(dat gij) aanschaftet
(dat zij) aanschaffen(dat zij) aanschaften
Imperativ
Einzahl/MehrzahlMehrzahl
schaf aanschaft aan
Partizipien
PräsenspartizipPerfektpartizip
aanschaffend, aanschaffende(hebben) aangeschaft

Gebrauchsbeispiele

Ik schaf een stel laarzen aan, die ik immers nodig heb voor onze reis, en ik betaal met een goudstuk.

Übersetzungen

Afrikaanskoop
Dänischkøbe
Deutschkaufen; sich kaufen; einkaufen; abkaufen; lösen
Englischbuy
Englisch (Altenglisch)bycgan; ceapian
Esperantoaĉeti
Färöerischkeypa
Finnischostaa
Französischacheter; acquérir
Griechischαγοράξω
Isländischkaupa
Italienischcomperare; comprare
Jiddischקױפֿן
Katalanischcomprar
Lateinemere
Luxemburgischkafen
Malaiischbeli; membeli
Niederdeutschkoupen; köypen
Norwegischkjøpe
Papiamentokumpra
Polnischkupić
Portugiesischcomprar
Rumänischcumpăra
Russischкупить; покупать
Saterfriesischkoopje; sik koopje
Schottisch Gälischceannaich
Schwedischanskaffa; köpa
Scotscoff; buy
Spanischcomprar; procurarse
Srananbay
Suaheli‐nunua
Thaiซื้อ
Tschechischkoupiti
Türkischalmak; satın almak
Ungarischvásárol; vesz
Westfriesischoanhannelje; oankeapje; oanriede; oantuge; keapje