Information über das Wort merken (Niederländisch → Esperanto: rimarki)

Synonyme: bemerken, opmerken

WortartVerb
Aussprache/ˈmɛrkə(n)/
Trennungmer·ken

Konjugation

Indikativ
PräsensPräterium
(ik) merk(ik) merkte
(jij) merkt(jij) merkte
(hij) merkt(hij) merkte
(wij) merken(wij) merkten
(jullie) merken(jullie) merkten
(gij) merkt(gij) merktet
(zij) merken(zij) merkten
Konjunktiv
PräsensPräterium
(dat ik) merke(dat ik) merkte
(dat jij) merke(dat jij) merkte
(dat hij) merke(dat hij) merkte
(dat wij) merken(dat wij) merkten
(dat jullie) merken(dat jullie) merkten
(dat gij) merket(dat gij) merktet
(dat zij) merken(dat zij) merkten
Partizipien
PräsenspartizipPerfektpartizip
merkend, merkende(hebben) gemerkt

Gebrauchsbeispiele

Zoals ge gemerkt zult hebben, is dit huis verboden voor onbevoegden!
Dan kan je langs hem gaan zonder gemerkt te worden.
Die kan ik in bordeaux‐flessen serveren zonder dat heer Ollie het verschil merkt.

Übersetzungen

Afrikaansopmerk
Dänischlægge mærke til
Deutschbemerken; merken
Englischnotice
Esperantorimarki
Färöerischgeva gætur eftir
Finnischhuomata
Französischapercevoir; remarquer; rimarquer; se apercevoir
Isländischtaka eftir
Italienischosservare
Katalanischadonar‐se; notar; remarcar
Norwegischlegge merke til
Papiamentoripará
Polnischzauważyć
Portugiesischassinalar; notar; observar
Saterfriesischbemäärke
Schottisch Gälischmothaich
Schwedischmärka
Spanischadvertir; notar; observar
Tschechischpodotknout; poznamenat; zpozorovat
Westfriesischmerke