Synonyme: bevelen, bevel geven, gebieden, gelasten, sommeren, verordenen, verordonneren, ordonneren
Wortart | Verb |
---|
Aussprache | /ˈvorsxrɛi̯və(n)/ |
---|
Trennung | voor·schrij·ven |
---|
Konjugation
Indikativ |
---|
Präsens | Präterium |
---|
(ik) schrijf voor | (ik) schreef voor |
(jij) schrijft voor | (jij) schreef voor |
(hij) schrijft voor | (hij) schreef voor |
(wij) schrijven voor | (wij) schreven voor |
(jullie) schrijven voor | (jullie) schreven voor |
(gij) schrijft voor | (gij) schreeft voor |
(zij) schrijven voor | (zij) schreven voor |
Konjunktiv |
---|
Präsens | Präterium |
---|
(dat ik) voorschrijve | (dat ik) voorschreve |
(dat jij) voorschrijve | (dat jij) voorschreve |
(dat hij) voorschrijve | (dat hij) voorschreve |
(dat wij) voorschrijven | (dat wij) voorschreven |
(dat jullie) voorschrijven | (dat jullie) voorschreven |
(dat gij) voorschrijvet | (dat gij) voorschrevet |
(dat zij) voorschrijven | (dat zij) voorschreven |
Imperativ |
---|
Einzahl/Mehrzahl | Mehrzahl |
---|
schrijf voor | schrijft voor |
Partizipien |
---|
Präsenspartizip | Perfektpartizip |
---|
voorschrijvend, voorschrijvende | (hebben) voorgeschreven |