Information über das Wort regeren (Niederländisch → Esperanto: estri)

Synonyme: aanvoeren, besturen, runnen, leiden, aan het hoofd staan van

WortartVerb
Aussprache/rəˈɣeːrə(n)/
Trennungre·ge·ren

Konjugation

Indikativ
PräsensPräterium
(ik) regeer(ik) regeerde
(jij) regeert(jij) regeerde
(hij) regeert(hij) regeerde
(wij) regeren(wij) regeerden
(jullie) regeren(jullie) regeerden
(gij) regeert(gij) regeerdet
(zij) regeren(zij) regeerden
Konjunktiv
PräsensPräterium
(dat ik) regere(dat ik) regeerde
(dat jij) regere(dat jij) regeerde
(dat hij) regere(dat hij) regeerde
(dat wij) regeren(dat wij) regeerden
(dat jullie) regeren(dat jullie) regeerden
(dat gij) regeret(dat gij) regeerdet
(dat zij) regeren(dat zij) regeerden
Imperativ
Einzahl/MehrzahlMehrzahl
regeerregeert
Partizipien
PräsenspartizipPerfektpartizip
regerend, regerende(hebben) geregeerd

Gebrauchsbeispiele

Deze wordt al een dagje ouder, maar hij regeert de nederzetting nog steeds met ijzeren hand.

Übersetzungen

Afrikaansbestuur
Dänischlede
Deutschleiten; führen; anführen; befehligen
Englischgovern
Esperantoestri
Niederdeutschbestüren; regeren
Portugiesischadministrar; dirigir
Spanischcapitanear; subyugar
Srananprey basi; prey edeman