Information über das Wort aftreden (Niederländisch → Esperanto: eksiĝi)

Synonyme: bedanken, zijn betrekking opzeggen, uittreden, de bons krijgen, zijn ontslag nemen

WortartVerb
Aussprache/ˈɑftredə(n)/
Trennungaf·tre·den

Konjugation

Indikativ
PräsensPräterium
(ik) treed af(ik) trad af
(jij) treedt af(jij) trad af
(hij) treedt af(hij) trad af
(wij) treden af(wij) traden af
(jullie) treden af(jullie) traden af
(gij) treedt af(gij) tradt af
(zij) treden af(zij) traden af
Konjunktiv
PräsensPräterium
(dat ik) aftrede(dat ik) aftrade
(dat jij) aftrede(dat jij) aftrade
(dat hij) aftrede(dat hij) aftrade
(dat wij) aftreden(dat wij) aftraden
(dat jullie) aftreden(dat jullie) aftraden
(dat gij) aftredet(dat gij) aftradet
(dat zij) aftreden(dat zij) aftraden
Imperativ
Einzahl/MehrzahlMehrzahl
treed aftreedt af
Partizipien
PräsenspartizipPerfektpartizip
aftredend, aftredende(zijn) afgetreden

Gebrauchsbeispiele

Als gevolg van de Telegraafrellen moest de toenmalige burgemeester, meester Gijsbert van Hall, aftreden.

Übersetzungen

Afrikaansaftree; aftrede
Deutschabdanken; ausscheiden; aus dem Dienst ausscheiden; aus dem Amt ausscheiden
Englischresign; step down
Esperantoeksiĝi
Färöerischfara frá
Französischdémissioner; re retirer
Italienischabdicare
Portugiesischdemitir‐se
Saterfriesischäntläite; ferouscheedje; ferouskeedje; outonkje
Spanischdarse de baja; dimitir; hacer dimisión
Westfriesischôfgean