Information über das Wort zien (Niederländisch → Esperanto: rigardi)

Synonyme: kijken, toekijken, toezien, uitkijken

WortartVerb
Aussprache/zin/
Trennungzien

Konjugation

Indikativ
PräsensPräterium
(ik) zie(ik) zag
(jij) ziet(jij) zag
(hij) ziet(hij) zag
(wij) zien(wij) zagen
(jullie) zien(jullie) zagen
(gij) ziet(gij) zaagt
(zij) zien(zij) zagen
Konjunktiv
PräsensPräterium
(dat ik) zie(dat ik) zage
(dat jij) zie(dat jij) zage
(dat hij) zie(dat hij) zage
(dat wij) zien(dat wij) zagen
(dat jullie) zien(dat jullie) zagen
(dat gij) ziet(dat gij) zaget
(dat zij) zien(dat zij) zagen
Imperativ
Einzahl/MehrzahlMehrzahl
zieziet
Partizipien
PräsenspartizipPerfektpartizip
ziend, ziende(hebben) gezien

Gebrauchsbeispiele

Toen Shaina, die zich had omgedraaid om hen na te kijken weer naar beneden keek, zag ze op een open plek tussen de dennen die haar om de een of andere reden daarvoor niet was opgevallen.

Übersetzungen

Afrikaanskyk; kyk na
Deutschblicken; schauen; zuschauen; zusehen; sehen
Englischlook; see
Esperantorigardi
Färöerischeygfara; hyggja at; líta at
Finnischkatsella
Französischregarder
Italienischguardare
Jamaikanisches Kreolischluk; luk pan
Jiddischקוקן
Kabylischmmuqqel
Katalanischesguardar; mirar
Lateinspectare
Luxemburgischkucken
Malaiischlihat
Niederdeutschkyken
Papiamentowak; weita; weta
Polnischpatrzeć
Portugiesischmirar; observar; olhar
Russischглядеть; посмотреть; смотреть
Saterfriesischbekiekje; bekiekje; betrachtje; kiekje; küürje; öögje; ounkiekje; ounkiekje; sjo; toukiekje
Schottisch Gälischamhairc; coimhead; seall
Schwedischbeskåda; kika; skåda; titta
Scotsluik
Spanischmirar
Srananluku; waki
Suaheli‐tazama
Thaiดู; มอง
Türkischbakmak
Westfriesischachtenearje; achtsje