Informasie oor die woord vrucht (Nederlands → Esperanto: frukto)

Woordsoortselfstandige naamwoord
Uitspraak/vrɵxt/
Afbrekingvrucht
Geslaghistories vroulik, teënwoordig ook manlik
Meervoudvruchten

Verkleinwoord
EnkelvoudMeervoud
vruchtjevruchtjes

Voorbeelde van gebruik

De groep viel uiteen toen de mannen zich verspreidden om op zoek te gaan naar vruchten.
In de buurt stonden veel bomen die grote, harde vruchten droegen.

Vertalinge

Afrikaansvrug
Deensfrugt
DuitsFrucht
Engelsfruit
Engels (Ou Engels)æcern
Esperantofrukto
Faroëesfrukt
Finshedelmä
Fransfruit
Hawaiïeshua
Hongaarsgyümölcs
Italiaansfrutta; frutto
Jamaikaanse Patoisfruut
Jiddisjפּרי; פֿרוכט
Katalaansfruit
Latynfructus; pomum
LuxemburgsFruucht
Maleisbuah
Nederduitsvrücht
Noorsfrukt
Papiamentsfruta
Poolsowoc
Portugeesfruta
Russiesплод
SaterfriesFrucht
Skotsfruit
Skots-Gaeliestoradh
Spaansfruta; fruto
Srananfroktu
Swahilitunda
Sweedsfrukt
Thaiผลไม้
Tsjeggiesovoce; plod
Wes‐Friesfrucht