Informasie oor die woord aanwenden (Nederlands → Esperanto: uzi)

Sinonieme: benutten, bezigen, gebruiken, zich bedienen van, gebruik maken van, inzetten

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈanʋɛndə(n)/
Afbrekingaan·wen·den

Vervoeging

Aantonende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(ik) wend aan(ik) wendde aan
(jij) wendt aan(jij) wendde aan
(hij) wendt aan(hij) wendde aan
(wij) wenden aan(wij) wendden aan
(jullie) wenden aan(jullie) wendden aan
(gij) wendt aan(gij) wenddet aan
(zij) wenden aan(zij) wendden aan
Aanvoegende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(dat ik) aanwende(dat ik) aanwendde
(dat jij) aanwende(dat jij) aanwendde
(dat hij) aanwende(dat hij) aanwendde
(dat wij) aanwenden(dat wij) aanwendden
(dat jullie) aanwenden(dat jullie) aanwendden
(dat gij) aanwendet(dat gij) aanwenddet
(dat zij) aanwenden(dat zij) aanwendden
Gebiedende wys
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
wend aanwendt aan
Deelwoorde
Teenwoordige deelwoordVerlede deelwoord
aanwendend, aanwendende(hebben) aangewend

Voorbeelde van gebruik

Een ander middel, dat althans in andere landen aangewend wordt, is het aangaan van een huwelijk.

Vertalinge

Afrikaansgebruik
Deensbenytte; bruge; tilbringe
Duitsanwenden; benutzen; brauchen; gebrauchen; verwenden; verwerten; sich bedienen; einsetzen
Engelsemploy; use
Esperantouzi; fari uzon de
Faroëesnýta
Finskäyttää
Fransappliquer; employer; se servir de; user de
Hongaarshasznál
Italiaansimpiegare; usare
Katalaansemprar; gastar per l’us; usar; utilitzar
Latynuti
Maleisgunakan; menggunakan
Nederduitsgebruken; bruken; gebrüken
Papiamentsusa; uza
Poolsużywać
Portugeesdespender; empregar; servir‐se de; usar
Roemeensfolosi
Russiesвладеть
Saterfriesanweende; benutsje; bruuke; ferweende
Skotsuise
Spaansemplear; hacer uso de; usar
Sweedsanvända; begagna; bruka
Thaiใช้
Turkskullanmak
Wes‐Friesbrûke; gebrûk meitsje fan
Yslandsbrúka; nota