Sinonieme: bijhouden, vasthouden, voeren, huldigen
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ˈɦɑu̯də(n)/, /ˈɦɑu̯ʋə(n)/ |
---|
Afbreking | hou·den |
---|
Vervoeging
Aantonende wys |
---|
Teenwoordige tyd | Verlede tyd |
---|
(ik) hou, houd | (ik) hield |
(jij) houdt | (jij) hield |
(hij) houdt | (hij) hield |
(wij) houden | (wij) hielden |
(jullie) houden | (jullie) hielden |
(gij) houdt | (gij) hieldt |
(zij) houden | (zij) hielden |
Aanvoegende wys |
---|
Teenwoordige tyd | Verlede tyd |
---|
(dat ik) houde | (dat ik) hielde |
(dat jij) houde | (dat jij) hielde |
(dat hij) houde | (dat hij) hielde |
(dat wij) houden | (dat wij) hielden |
(dat jullie) houden | (dat jullie) hielden |
(dat gij) houdet | (dat gij) hieldet |
(dat zij) houden | (dat zij) hielden |
Gebiedende wys |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
hou, houd | houdt |
Deelwoorde |
---|
Teenwoordige deelwoord | Verlede deelwoord |
---|
houdend, houdende | (hebben) gehouden |
Een van hen hield een stok in zijn hand, waaraan haken waren bevestigd.
Ik reed Oakhurst uit, gezeten op de bok naast Paloma, die de teugels hield.
Hij maakte de hond los en hield hem aan de lijn naast zich.