Informasie oor die woord inzetten (Nederlands → Esperanto: uzi)

Sinonieme: aanwenden, benutten, bezigen, gebruiken, zich bedienen van, gebruik maken van

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈɪnzɛtə(n)/
Afbrekingin·zet·ten

Vervoeging

Aantonende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(ik) zet in(ik) zette in
(jij) zet in(jij) zette in
(hij) zet in(hij) zette in
(wij) zetten in(wij) zetten in
(jullie) zetten in(jullie) zetten in
(gij) zet in(gij) zettet in
(zij) zetten in(zij) zetten in
Aanvoegende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(dat ik) inzette(dat ik) inzette
(dat jij) inzette(dat jij) inzette
(dat hij) inzette(dat hij) inzette
(dat wij) inzetten(dat wij) inzetten
(dat jullie) inzetten(dat jullie) inzetten
(dat gij) inzettet(dat gij) inzettet
(dat zij) inzetten(dat zij) inzetten
Gebiedende wys
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
zet inzet in
Deelwoorde
Teenwoordige deelwoordVerlede deelwoord
inzettend, inzettende(hebben) ingezet

Vertalinge

Afrikaansgebruik
Deensbenytte; bruge; tilbringe
Duitsanwenden; benutzen; brauchen; gebrauchen; verwenden; verwerten; sich bedienen; einsetzen
Engelsemploy; use
Esperantouzi; fari uzon de
Faroëesnýta
Finskäyttää
Fransappliquer; employer; se servir de; user de
Hongaarshasznál
Italiaansimpiegare; usare
Katalaansemprar; gastar per l’us; usar; utilitzar
Latynuti
Maleisgunakan; menggunakan
Nederduitsgebruken; bruken; gebrüken
Papiamentsusa; uza
Poolsużywać
Portugeesdespender; empregar; servir‐se de; usar
Roemeensfolosi
Russiesвладеть
Saterfriesanweende; benutsje; bruuke; ferweende
Skotsuise
Spaansemplear; hacer uso de; usar
Sweedsanvända; begagna; bruka
Thaiใช้
Turkskullanmak
Wes‐Friesbrûke; gebrûk meitsje fan
Yslandsbrúka; nota