Informatie over het woord zugeben (Duits → Esperanto: konfesi)

Synoniemen: anerkennen, gestehen, eingestehen, bekennen, beichten

Woordsoortwerkwoord

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ich) gebe zu(ich) gab zu
(du) gibst zu(du) gabst zu
(er) gibt zu(er) gab zu
(wir) geben zu(wir) gaben zu
(ihr) gebt zu(ihr) gabt zu
(sie) geben zu(sie) gaben zu
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ich) gebe zu(ich) gäbe zu
(du) gebest zu(du) gäbest zu
(er) gebe zu(er) gäbe zu
(wir) geben zu(wir) gäben zu
(ihr) gebet zu(ihr) gäbet zu
(sie) geben zu(sie) gäben zu
Gebiedende wijs
(du) gib zu
(ihr) gebt zu
geben Sie zu
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
zugebend(haben) zugegeben

Voorbeelden van gebruik

Ich mußte zugeben, daß für mich absolut kein Grund zur Eile bestand.
Ja, ich gebe es offen zu, daß ich vor mir selbst Angst hatte.

Vertalingen

Afrikaanserken; bieg; bely
Deensbekende; tilstå
Engelsacknowledge; concede; admit
Esperantokonfesi
Fransavouer
Italiaansconfessare
Nederlandsbekennen; erkennen; opbiechten; toegeven
Papiamentsrekonosé
Portugeesconfessar; professar; reconhecer
Saterfriesanärkanne; gestounde
Spaansconfesar; declarar
Westerlauwers Friesbelide; tajaan
Zweedsbekänna