Informatie over het woord trennen (Duits → Esperanto: apartigi)

Synoniemen: absondern, abteilen, abtrennen, scheiden, abscheiden, separieren, beiseite nehmen

Uitspraak/ˈtrɛnən/
Woordsoortwerkwoord

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ich) trenne(ich) trennte
(du) trennst(du) trenntest
(er) trennt(er) trennte
(wir) trennen(wir) trennten
(ihr) trennt(ihr) trenntet
(sie) trennen(sie) trennten
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ich) trenne(ich) trennte
(du) trennest(du) trenntest
(er) trenne(er) trennte
(wir) trennen(wir) trennten
(ihr) trennet(ihr) trenntet
(sie) trennen(sie) trennten
Gebiedende wijs
(du) trenne
(ihr) trennt
trennen Sie
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
trennend(haben) getrennt

Voorbeelden van gebruik

Ich sah ihn durch die Gitterstäbe, die unsere Zellen trennten.

Vertalingen

Afrikaansskei
Deensadskille
Engelsdivide; separate; segregate; part
Esperantoapartigi
Fransséparer; trier
Italiaansseparare
Latijnabiungere; abrumpere; segregare; seiungere
Nederlandsafscheiden; afzonderen; scheiden; schiften
Papiamentsapartá; separá
Portugeesapartar; dividir; separar
Saterfriesisolierje; oudeele; ousluute; ousunnerje; ousunnerje; outränje; skeede
Schotssinder
Spaansapartar; dispersar; segregar; separar
Tsjechischdělit; oddělit; odloučit; rozdělit; rozloučit; separovat
Turksayırmak
Westerlauwers Friesôfskiede; ôfsûnderje