Informasie oor die woord ziehen (Duits → Esperanto: ekloĝi)

Uitspraak/ˈtsiːən/
Afbrekingzie·hen
Woordsoortwerkwoord

Vervoeging

Aantonende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(ich) ziehe(ich) zog
(du) ziehst(du) zogst
(er) zieht(er) zog
(wir) ziehen(wir) zogen
(ihr) zieht(ihr) zogt
(sie) ziehen(sie) zogen
Aanvoegende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(ich) ziehe(ich) zöge
(du) ziehest(du) zögest
(er) ziehe(er) zöge
(wir) ziehen(wir) zögen
(ihr) ziehet(ihr) zöget
(sie) ziehen(sie) zögen
Gebiedende wys
(du) ziehe
(ihr) zieht
ziehen Sie
Deelwoorde
Teenwoordige deelwoordVerlede deelwoord
ziehend(haben) gezogen

Voorbeelde van gebruik

Jorla kam am siebenten Oktober an und zog in ein Hotel.

Vertalinge

Deensslå sig ned
Engelstake up one’s residence
Esperantoekloĝi
Faroëesbúsetast
Nederlandsintrekken; gaan wonen; zijn tenten opslaan
Noorsslå seg ned
Spaansir a ocupar
Sweedsslå sig ned
Yslandssetjast