Nederlands–Afrikaanse woordeboek

Afrikaanse vertaling van die Nederlandse woord spreken

Nederlands → Afrikaans
  
NederlandsAfrikaans (onregstreeks vertaal)Esperanto
(praten)
🔗 De burgemeester wil je spreken.
(praten);
🔗 Maar ik kon niet spreken.
(zeggen)
🔗 „Ge gaat te ver”, sprak de markies.
(praten);
🔗 Op een winterse dag met Regin over zijn toekomst sprekend, vroeg Sigurd: „Welke daden worden van mij verwacht?”
(natuurlijk)
(aanklampen; toespreken)
🔗 Als ik die vrouw daar aanspreek, vindt ze mij een vieze ouwe man.
(behandelen; bepraten; discussiëren)
🔗 Dit is niet besproken geworden.
(boeken; reserveren)
(bluffen; ophakken; opscheppen; pochen; snoeven; snorken; stoffen; opsnijden)
🔗 Hij opende de deur van een eenvoudige spreekkamer en wees zijn gast een stoel.
🔗 De spreker vervolgde zijn toespraak.
(aanspreken)
🔗 De omroeper begon de menigte toe te spreken.