Informasie oor die woord bluffen (Nederlands → Esperanto: fanfaroni)

Sinonieme: ophakken, opscheppen, pochen, snoeven, snorken, stoffen, zwetsen, grootspreken, opsnijden, stoefen

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈblɵfə(n)/
Afbrekingbluf·fen

Vervoeging

Aantonende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(ik) bluf(ik) blufte
(jij) bluft(jij) blufte
(hij) bluft(hij) blufte
(wij) bluffen(wij) bluften
(jullie) bluffen(jullie) bluften
(gij) bluft(gij) bluftet
(zij) bluffen(zij) bluften
Aanvoegende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(dat ik) bluffe(dat ik) blufte
(dat jij) bluffe(dat jij) blufte
(dat hij) bluffe(dat hij) blufte
(dat wij) bluffen(dat wij) bluften
(dat jullie) bluffen(dat jullie) bluften
(dat gij) bluffet(dat gij) bluftet
(dat zij) bluffen(dat zij) bluften
Gebiedende wys
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
blufbluft
Deelwoorde
Teenwoordige deelwoordVerlede deelwoord
bluffend, bluffende(hebben) gebluft

Vertalinge

Afrikaansspog
Deensprale
Duitsausposaunen; prahlen; aufschneiden; angeben; sich brüsten
Engelsboast; brag
Esperantofanfaroni
Faroëesreypa
Fransfaire le malin; fanfarroner
Katalaansfanfarronejar
Noorsskryte
Papiamentsblòf
Portugeesfanfarrear
Saterfriesbroaskje; flunkerje; kropje; proalje
Spaansfanfarronear; jactarse
Sweedsskryta
Yslandsgorta; skruma