English–Dutch dictionary
Dutch translation of the English word theatrical season
English | Dutch (translated indirectly) | Esperanto |
---|---|---|
(flavour) | ||
; ; | ||
(harden; temper; steel; toughen) | ||
(spice; flavour) | spici | |
theatrical | toneel‐ | |
theatrical | teatreca |
English | Dutch |
---|---|
theatrical season | ⇆ speelseizoen |
season | ⇆ bronsttijd; ⇆ drogen; ⇆ drukke tijd; ⇆ gewennen; ⇆ goed laten drogen; ⇆ jaargetij; ⇆ jaargetijde; ⇆ jachtseizoen; ⇆ konfijten; ⇆ kruiden; ⇆ rijp laten worden; ⇆ rijp worden; ⇆ seizoen; ⇆ smakelijk maken; ⇆ temperen; ⇆ tijd; ⇆ tijdperk; ⇆ toebereiden |
theatrical | ⇆ theatraal; ⇆ toneelachtig; ⇆ toneelmatig; ⇆ toneel‐ |