English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word socket‐joint

English	Dutch (translated indirectly)	Esperanto
joint (articulation)	gewricht	artiko
joint (collective)	gemeenschappelijk ; gezamenlijk	kolektiva
joint (common; communal; concerted; generic; mutual; single)	gemeenschappelijk ; gezamenlijk	komuna
joint (collective)	collectief	opa
joint	verbinden	artiki
joint (seam; join; jointing)	naad ; voeg	junto
socket (holder; sheath)	houder	ingo
socket	contactdoos ; stopcontact	konektoskatolo
socket (cavity; alveolus)	holte ; kas	alveolo
socket	tandkas	dentingo

English	Dutch
socket‐joint	⇆ kogelgewricht
joint	⇆ ex aequo; ⇆ gebouw; ⇆ geleding; ⇆ gelegenheid; ⇆ gelid; ⇆ gemeen; ⇆ gemeenschappelijk; ⇆ gewricht; ⇆ gezamenlijk; ⇆ houtverbinding; ⇆ joint; ⇆ kast; ⇆ keet; ⇆ kit; ⇆ knoop; ⇆ kroeg; ⇆ las; ⇆ lassen; ⇆ lid; ⇆ mede‐; ⇆ naad; ⇆ scharnier; ⇆ stickie; ⇆ stuk; ⇆ tent; ⇆ toko; ⇆ verbinden; ⇆ verbinding; ⇆ verbonden; ⇆ verdelen; ⇆ verenigd; ⇆ voeg; ⇆ voegen
socket	⇆ contactdoos; ⇆ fitting; ⇆ holte; ⇆ houder; ⇆ kas; ⇆ kom; ⇆ mof; ⇆ pijp; ⇆ sok; ⇆ stopcontact; ⇆ tandkas