English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word servant

English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
servant
(maid; maid‐servant; servant‐girl)
; ; ; ;
servant
(attendant; man‐servant)
; ; ; ;
servant
(valet; man‐servant)
;
civil servant
(government official)
;
civil servant
registara oficisto
maid‐servant
(maid; servant; servant‐girl)
; ; ;
man‐servant
(valet; servant)
man‐servant
(servant; attendant)
; ;
servant‐girl
(maid; servant; maid‐servant)
; ;
antaŭmeti
(be on duty)
dienst hebben
;
wacht hebben
(act; attend); ; ;
🔗 All men are obligated to serve in the army.
(table);
(provide; supply; administer); ; ; ;
voorzien van
(be suitable; fit; suit; be of use; do);
geschikt zijn
(spend)
🔗 He was released after serving four months in gaol at Rikers Island.

EnglishDutch
servant ambtenaar; beambte; bediende; dienaar; dienares; dienaresse; dienstbode; dienstknecht; dienstmaagd; dienstmeid; gedienstige; knecht; meid; oppasser
civil servant ambtenaar; bestuursambtenaar; burgerlijk ambtenaar; rijksambtenaar
female servant vrouwelijke bediende
government servant gouvernementsambtenaar
livery servant livreiknecht
public servant ambtenaar; landsdienaar; staatsambtenaar
servants’ hall dienstbodenkamer
bath‐servant badknecht
maid‐servant dienstbode; dienstmeid; dienstmeisje; meid
man‐servant bediende; dienstknecht; huisknecht; kamerdienaar; knecht
servant‐girl dienstmeid; dienstmeisje; meisje
serve baten; bedienen; behandelen; dekken; dienen; dienst doen; dienstig zijn; helpen; ondergáán; opdienen; opdoen; schenken; serven; serveren; service; uitdienen; van dienst zijn; voldoende zijn voor