English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word separate

English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
separate
(apart; particular; distinct; distinctive; own)
;
(divide; segregate; part); ; ;
🔗 The two bearded thieves were separated from the young one.
(break up);
(divide)
separate
(loose; sparse; scattered)
verspreid
separate
(single; independent; individual)
(divide; part)
🔗 By the late Cretaceous, South America and Africa had begun to separate, India was rafting away across the Indian Ocean and Europe and North America were moving apart.
🔗 A narrow Atlantic Ocean formed and sea separated Europe and Asia.
(apart; especially; particularly)
🔗 An official confirmed separately that Paxton is expected to attend.
separately
(loosely; sparsely; asunder)
uiteen
;
vaneen
dise
separation
(partition; division; segregation)
separation
(isolation)
separation
(breakaway; secession)
separation
(dispersion; division; split)
separation
(dispersion; divergence; divide; division; gap; split)
🔗 The separatists vowed to continue their fight.
separator
separator
(skimmer)
;

EnglishDutch
separate afgescheiden; afscheiden; afzonderen; afzonderlijk; apart; eigen; elk zijns weegs gaan; gescheiden; heengaan; loslaten; ontbinden; óverdruk; scheiden; schiften; separaat; uiteengaan; van elkaar gaan; verdelen; weggaan; zich afscheiden
go their separate ways ieder zijn eigen weg gaan
separate from afgezonderd van; afzonderen van; scheiden van
separate the sheep from the goats de schapen van de bokken scheiden; het kaf van het koren scheiden
separable scheidbaar
separately afzonderlijk
separates <kledingstukken die men zowel apart als tezamen kan dragen>
separation afscheiding; afzondering; scheiding; scheiding van tafel en bed
separatism separatisme
separatist afgescheidene; separatist; separatistisch; voorstander van afscheiding
separator afscheider; melkcentrifuge; separator