English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word proof

English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
(token; evidence)
🔗 What proof do you have, Talene?
be proof against
(be able to resist; stand against)
esti rezista kontraŭ
proof against
bestand tegen
rezista kontraŭ
bomb‐proof
bullet‐proof

EnglishDutch
proof beproefd; bestand; bewijs; blijk; drukproef; gehalte; ondoordringbaar maken; proef; proefdruk; proefvel; staaltje; sterktegraad; vuurvast maken; waterdicht maken
be proof against bestand zijn tegen
bring to the proof op de proef stellen
galley proof galeiproef; onopgemaakte drukproef; strokenproef; vuile drukproef
give proof of blijk geven van; doen blijken van
he is proof against … … heeft geen vat op hem
in proof of ten bewijze van
in proof of which ten bewijze waarvan
onus of proof bewijslast
proof against beproefd tegen; bestand tegen; gepantserd tegen
proof reader proeflezer
put to the proof op de proef stellen
the proof of the pudding is in the eating de praktijk zal het uitwijzen
bomb‐proof bomvrij
bullet‐proof kogelvrij
burglar‐proof inbraakvrij
colour‐proof kleurecht
counter‐proof tegenbewijs
disproof weerlegging
fireproof brandvrij; vuurbestendig; vuurvast; vuurvast maken
flameproof onbrandbaar; vuurvast
foolproof absoluut veilig; onfeilbaar; overduidelijk
frost‐proof vorstvrij
gas‐proof gasdicht
greaseproof vetdicht; vetvrij
moisture‐proof vochtvrij
money‐proof onomkoopbaar
ovenproof ovenvast
proof‐sheet drukproef; proefvel
rustproof roestvrij; tectyleren
shellproof bomvrij
shock‐proof onverstoorbaar; schokbestendig; schokvrij
shot‐proof kogelvrij
shotproof schootsvrij; schotvrij
showerproof waterdicht
sunproof lichtecht; niet verschietend
tension‐proof trekvast
weatherproof tegen het weer bestand; waterdicht maken
weather‐proof bestand tegen het weer
windproof winddicht
wrinkle‐proof kreukherstellend