English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word peak

English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
(pointed; spiked; top)
pinta
(visor)
(chief; main; major; principal; dominant; key; prime; senior; staple; premier)
hoofd‐
;
voornaamste
(acme; apex; summit; tip);
mountain peak
(mountain top; pinnacle)
mountain peak

EnglishDutch
peak een hoogtepunt bereiken; hoogtepunt; klep; maximum; piek; pieken; punt; record‐; spits; top; uitschieter
mountain peak bergpiek; bergtop
peak and pine kwijnen
peak load maximale belasting; spitsbelasting
peak season hoogseizoen
peak times piekuren; spitsuren
peak year topjaar
peaked pips; puntig; scherp; spits
peak‐hour piekuur; spitsuur
peaky puntig; spits