English–Dutch dictionary
Dutch translation of the English word intimacy
English | Dutch (translated indirectly) | Esperanto |
---|---|---|
intimacy (closeless; nearness) | ; | |
intimate (inmost; innermost; personal; cosy) | ; ; |
English | Dutch |
---|---|
intimacy | ⇆ gemeenzaamheid; ⇆ geslachtsgemeenschap; ⇆ grondigheid; ⇆ innigheid; ⇆ intimiteit; ⇆ vertrouwelijkheid |
intimate | ⇆ bekendmaken; ⇆ doen uitschijnen; ⇆ eigen; ⇆ geslachtsgemeenschap hebbend; ⇆ grondig; ⇆ in kennis geven; ⇆ innerlijk; ⇆ innig; ⇆ intiem; ⇆ intieme vriend; ⇆ intimus; ⇆ laten doorschemeren; ⇆ laten uitschijnen; ⇆ te kennen geven; ⇆ vertrouwelijk |