English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word harry

English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
harry
(ravage)
elrabi
harrier
(kite)

EnglishDutch
harry aflopen; afstropen; bestoken; kwellen; lastig vallen; mishandelen; plunderen; teisteren; uithalen; vervolgen; verwoesten
harrier harrier; kiekendief; plunderaar; veldloper