English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word fault

English	Dutch (translated indirectly)	Esperanto
fault (blame; guilt; culpability)	schuld	kulpo
🔗 It’s not my fault.
fault (faultline; wrinkle)	rimpel	falto
fault (accuse; charge; incriminate)	beschuldigen ; betichten ; de schuld geven	kulpigi
fault (error; mistake)	fout	eraro
fault (foul; evil)	fiasco ; flop ; misser	miso
faultline (fault; wrinkle)	rimpel	falto

English	Dutch
fault	⇆ aanmerkingen maken op; ⇆ breukvlak; ⇆ defect; ⇆ euvel; ⇆ feil; ⇆ fout; ⇆ gebrek; ⇆ misslag; ⇆ schuld; ⇆ storing; ⇆ verkeerdheid; ⇆ vitten op
be at fault	⇆ niet in orde zijn; ⇆ schuld hebben; ⇆ schuldig zijn
find fault	⇆ aanmerkingen maken; ⇆ vitten
find fault with	⇆ aanmerkingen maken op; ⇆ berispen; ⇆ vitten op
from no fault of his	⇆ buiten zijn schuld
it is not his fault	⇆ hij kan het niet helpen
it will be through no fault of mine	⇆ aan mij zal het niet liggen
it won’t be my fault	⇆ aan mij zal het niet liggen
kind to a fault	⇆ al te goed; ⇆ doodgoed
the faults that flesh is heir to	⇆ de gebreken die ons aankleven
through no fault of his	⇆ buiten zijn schuld
fault‐finder	⇆ bedilal; ⇆ muggezifter; ⇆ storingzoeker; ⇆ vitter
fault‐finding	⇆ gevit; ⇆ vitachtig; ⇆ vitterig; ⇆ vitterigheid; ⇆ vitterij; ⇆ vitzucht; ⇆ vitzuchtig
faultless	⇆ feilloos; ⇆ foutloos; ⇆ onberispelijk
fault‐plane	⇆ breukvlak
faulty	⇆ berispelijk; ⇆ defect; ⇆ gebrekkig; ⇆ met fouten; ⇆ met fouten behept; ⇆ niet in orde; ⇆ ondeugdelijk; ⇆ onjuist; ⇆ verkeerd
foot‐fault	⇆ voetfout