English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word expenditure

English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
expenditure
(charge; expense; outlay)
;
uitgaaf
;
expend
(spend; cough out; cough up; fork out; pay up; plank down; shell out; stump up)
;

EnglishDutch
expenditure besteding; uitgaaf; uitgave; uitgaven; uitgeven; verbruik
governmental expenditure staatsuitgaven
governmental expenditures staatsuitgaven
government expenditure staatsuitgaven
government expenditures staatsuitgaven
receipts and expenditure inkomsten en uitgaven
reduce expenditure bezuinigen
wage expenditure loonkost; loonkosten
expend besteden; uitgeven; verbruiken
overexpenditure overbesteding