English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word detach

English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
detachable
(removable)
forprenebla
detachable
uitneembaar
malmuntebla
detached
(coy)
terughoudend
sinretenema
detached
(free‐standing)
vrijstaand
izolite staranta
detachment
(force; squad; unit; team; shift)
;

EnglishDutch
detach afzonderen; detached; detacheren; losmaken; scheiden; uitzenden
detach oneself zich losmaken
detach oneself from zich distantiëren van; zich losmaken van
detachable afneembaar; los; los te maken; uitneembaar
detached afstandelijk; alleenstaand; gedetacheerd; los; objectief; vrijstaand
detachment afdeling; detachement; detachering; isolement; losmaking; objectiviteit; onverschilligheid; scheiding