English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word butcher

English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
(slaughter)
(slaughterer)
slachter
;
🔗 It was like butcher’s work upon dead animals.
slagerij
;
slagerswinkel
butchery
(abattoir; slaughterhouse)
;
slachterij
;
butchery
(slaughter; slaughtering)

EnglishDutch
butcher afmaken; beenhouwer; slachten; slachter; slager; vleeshouwer
butcher knife slagersmes
butcher’s block vleesblok
butcher’s board slachtbank
butcher’s boy slagersjongen
butcher’s knife slagersmes; vleesmes
butcher’s man slagersknecht
butcher’s meat geslacht
butcher’s shop beenhouwerij; slachterij; slagerij; slagerswinkel; vleeshouwerij
butcher’s trade beenhouwerij; slagerij
butcher’s slagerij
butchery slachting; slachtplaats; slagerij
horsebutcher paardenslager
pork‐butcher spekslager; varkensslager