English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word allowance

English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
(leniency); ; ;
toegeeflijkheid
(income; return; revenue; annuity)
(alimony; maintenance; aliment)
(admission; admittance)
toelating
disallowance
(prohibition; proscription; ban)
disallowance
(rejection; dismissal; objection; knock‐back)
verwerping
disallowance
(refusal; rejection)
;

EnglishDutch
allowance aandeel; bijslag; deel; een toelage verlenen; korting; op rantsoen stellen; portie; rabat; rantsoen; reductie; refactie; tegemoetkoming; toegevendheid; toelage; toelating; toestaan; tolerantie; vergoeding; vergunning; verlof
cost‐of‐living allowance duurtetoeslag
dress allowance kleedgeld
investment allowance investeringsaftrek
keep somebody on short allowance iemand kort houden
make allowances for in aanmerking nemen; toegeeflijk zijn voor
messing allowance tafelgeld
personal allowance belastingvrije voet
rental allowance huurtoeslag
residential allowance huishuurindemniteit
retired allowance pensioen
separation allowance alimentatie; kostwinnersvergoeding
travel allowance reiskostenvergoeding
disallowance afkeuring; verbod; verwerping
travelling‐allowance reiskostenvergoeding; reistoelage