Dutch–English dictionary

English translation of the Dutch word koppelen

Dutch → English
  
DutchEnglish (translated indirectly)Esperanto
(schakelen)
;
🔗 De litas is sinds 2002 al gekoppeld aan de euro.
act as matchmaker
;
propose in marriage
svati
(afhaken; ontkoppelen)
uncouple
matchmaker
🔗 De koppeling maakte een kreunend geluid.
sword‐belt
(streepje)
(afhaken; afkoppelen)
uncouple

DutchEnglish
koppelen connect; couple; dock; docking; join; leash; make a match; matchmake; pair off; pander; peg; pimp; procure; shackle
aankoppelen leash
afkoppelen disconnect; uncouple; ungear; throw out of gear
koppelaar bawd; matchmaker; pander; pimp; procurer
koppelbaas contractor; recruiter
koppeling clutch; copula; copulation; coupler; coupling; gearing; linkage; shackle; docking
koppelkoers traverse
koppelriem belt
koppelstang coupling‐rod; connecting‐rod
koppelteken hyphen
koppelwerkwoord copula
loskoppelen disconnect; uncouple; unlink
ontkoppelen declutch; ungear; unlink; uncouple; throw out of gear; disconnect; unleash
samenkoppelen couple
vastkoppelen couple